UAV-GC nieuwsflits – Wordt het claimen van schadevergoeding makkelijker?
Schadevaststelling door schatting, als de schade niet nauwkeurig kan worden berekend
De Raad van Arbitrage voor de Bouw heeft recent een nieuwe uitspraak gepubliceerd in het langslepende Segmentenhefdeur-saga. Het betreft het eindvonnis, in de ‘schadestaatprocedure’. Daarin wordt geoordeeld over de schade die Opdrachtnemer (ON) moet vergoeden, nadat in eerdere vonnissen was geoordeeld dat Opdrachtgever (OG) de op basis van de UAV-GC gesloten overeenkomst rechtmatig had ontbonden vanwege tekortkomingen in het werk van ON.
In de schadestaatprocedure worstelt OG met het bewijs van haar schade. Op onderdelen weet ze haar schade niet anders te benaderen dan op basis van nacalculatie. Klassiek is de jurisprudentie waarbij zo’n benadering niet wordt geaccepteerd. Maar in dit vonnis leggen arbiters zichzelf een strenge norm op. Als eenmaal vast staat dat schade is geleden, maar het ‘wat’ en ‘hoeveel’ met de gegeven schadeonderbouwing slecht vast is te stellen, mogen arbiters niet afzien van een schatting van de schade, om de enkele reden dat zij niet alle gegevens hebben die zij idealiter zouden wensen. Kortom: in deze zaak geen korte afslag. Wordt het incasseren van schadevergoeding in bouwgeschillen hierdoor gemakkelijker?
Vindplaats:
- RvA 21 december 2020, nr. 35.319 (Segmentenhefdeur; schadestaat II), link naar het vonnis
Dit vonnis volgt in een reeks uitspraken van de Raad, in een geschil over aansprakelijkheid voor (hoofdzakelijk) het disfunctioneren van een segmenthefdeur in een bedrijfshal, daardoor ontstane vertraging en geleden schade. In 2018 luidde het eindvonnis in hoger beroep dat ON is tekortgeschoten en daarom aansprakelijk is voor de schade die OG heeft geleden. In de schadestaatprocedure die volgde werd eerst geoordeeld dat ON geen beroep toekomt op de aansprakelijkheidsbeperking van § 28 lid 3 UAV-GC (aansprakelijkheid tot max. € 1,5 Mio), omdat die beperking onder de UAV-GC pas geldt als het werk is opgeleverd. In dit geval was het werk niet voor oplevering gereed gemeld, althans niet aanvaard. Vorig jaar werd dat tussenoordeel als juist bevestigd.
Ruim baan dus voor OG om vergoeding van de volledige schade te incasseren. Maar in het slotstuk komt eerst nog wel een serieus puntje bij een serieus paaltje: kan OG zijn schade wel aantonen? Arbiters stellen namelijk vast dat de onderbouwing van de schade, althans in ieder geval een fors deel daarvan, op basis van nacalculatie is begroot.
Bijvoorbeeld:
- OG baseert zich op offertes van aannemers, op rapporten en interne registraties die door of namens OG zelf zijn opgesteld;
- onderbouwingen bestaan uit ordners vol facturen die “op zijn minst genomen niet altijd even inzichtelijk zijn gerubriceerd” en voor een groot deel geen onderliggende werkstaten bevatten, dan wel werkstaten die de facturen niet volledig dekken;
- gewerkte uren van personeel staan vermeld zonder verwijzing naar onderliggende werkstaten;
- berekeningen, op basis van facturen en werkstaten, zijn niet altijd navolgbaar; en
- op niet alle onderdelen is na te gaan aan welke specifieke onderdelen van het werk bepaalde herstelwerkzaamheden en bijbehorende kosten zijn toe te rekenen.
De rechtspraak van de Raad in het verleden toont dat een dergelijke gebrekkige schadeonderbouwing vaak leidt tot afwijzing van de schadevordering. Soms zelfs vrij resoluut, zonder al te veel woorden. Maar niet in dit geval. Arbiters stellen namelijk het volgende kader voorop:
- uitgangspunt is dat de schadelijdende partij zoveel mogelijk in de toestand wordt gebracht waarin zij zou hebben verkeerd zonder de schade toebrengende gebeurtenis (“herstel in de oude toestand”);
- een concrete begroting van de schade is daarvoor het meest geëigend;
- is dit niet mogelijk, dan kan soms (deels) voor een abstracte begroting worden gekozen;
- wanneer beide niet mogelijk zijn, terwijl wel vast staat dat schade is geleden, kunnen arbiters niet alleen de schade schatten, maar moeten zij dat ook; zij mogen dan niet afzien van een schatting, omdat zij niet alle gegevens hebben die zij idealiter zouden wensen; en
- arbiters hebben bij een schatting een grote mate van beoordelingsvrijheid en een beperkte motiveringsplicht, waarmee zij dus zonder nader bewijs mogen aannemen dat schade is veroorzaakt en de omvang van de schade op een bepaald bedrag mogen stellen.
Met dit kader in de hand, pakken Arbiters door, op basis van de – zoals hiervoor geschetst, magere – schadeonderbouwing van OG. Ze stellen vast dat die schadeonderbouwing geen basis biedt voor een nauwkeurige schadevaststelling, maar wel een uitgangspunt voor een schatting. En dus wordt geschat en komt OG er met een magere onderbouwing toch redelijk goed van af.
Is dit vonnis een eendagsvlieg? Of een trend bij de Raad van Arbitrage? Eerder het laatste. Van belang is dat de Raad van Arbitrage voor de bouw, sinds het gewijzigde arbitragereglement van 1 januari 2015, vonnissen niet langer wijst “als goede mannen naar billijkheid”, maar volgens “de regelen des rechts”. En dit vonnis is volledig in lijn met de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad op dit punt. Het is dus te verwachten dan de Raad de benadering van schadevaststelling langs deze lijn doorzet.
Wordt hierdoor het incasseren van schadevergoeding in bouwgeschillen bij de Raad gemakkelijker? Waarschijnlijk wel, in zekere mate. Toch blijft het advies schade zo goed mogelijk te onderbouwen. Want hoe beperkter de schadeonderbouwing, des te slechter de basis om te schatten en des te slechter de schatting naar verwachting zal uitvallen. Zo leidt de magere schadeonderbouwing in dit vonnis wel tot een extra kritische houding en worden op diverse schadeposten toch nog wel forse afslagen gedaan. Een goede schadeonderbouwing blijft dus van belang.
Naar overzicht actueel >